Relationele patronen in samenwerking en leiderschap

Hoe vroeg gevormde patronen uit onze jeugd relaties, samenwerking en leiderschap beïnvloeden

De invloed van vroege relationele patronen op samenwerking en leiderschap is groter dan vaak wordt herkend. Organisatiecultuur wordt vaak gezien als een verzameling van zichtbare waarden, normen en werkafspraken. Maar onder deze oppervlakte spelen diepere krachten mee, die grotendeels onbewust blijven. Steeds meer onderzoek maakt duidelijk dat vroegkinderlijke ervaringen en intergenerationeel trauma niet alleen invloed hebben op individueel functioneren, maar ook een belangrijke rol spelen in hoe mensen samenwerken, leidinggeven en spanning reguleren in teams.

Dit artikel verkent hoe de invloed van vroege relationele patronen op samenwerking en leiderschap samenhangt met zelfregulatie en teamontwikkeling

Relationele patronen in samenwerking en leiderschap

Om deze vroeg gevormde relationele patronen beter te kunnen begrijpen, is een dieper begrip van het thema trauma belangrijk. In de klinische psychologie, traumatheorie en ontwikkelingspsychologie wordt een onderscheid gemaakt tussen drie typen trauma. Trauma verwijst niet alleen naar ingrijpende gebeurtenissen zoals geweld of ongelukken. Het omvat ook de langdurige afwezigheid van emotionele steun, voorspelbare grenzen en erkenning in de kindertijd. In de literatuur, onder andere bij Bessel van der Kolk (The Body Keeps the Score), Allan Schore (Affect Regulation and the Origin of the Self) en Daniel Siegel (The Developing Mind), wordt dit vaak ontwikkelingstrauma genoemd. Het kenmerkende hiervan is dat het minder zichtbaar is, maar diep ingrijpt in hoe iemand relaties aangaat en omgaat met spanning.

Het is belangrijk om te begrijpen dat je vroegkinderlijk trauma of ontwikkelingstrauma met je mee kunt dragen, zelfs als je bent opgegroeid met liefdevolle ouders, geen geweld hebt meegemaakt en je je jeugd als overwegend gelukkig herinnert. Het gaat daarbij niet om schuld of verwijt, maar om de vraag wat je als kind emotioneel en lichamelijk kon verwerken en hoe je hebt geleerd om met spanning, emoties en nabijheid om te gaan. Ook in een zorgzame omgeving kunnen ervaringen van overbelasting, onvoorspelbaarheid of een gebrek aan emotionele afstemming ontstaan, die later onbewust doorwerken in relaties, samenwerking en leiderschap.

Het zenuwstelsel als fundament van automatische reacties

Relationele patronen in samenwerking en leiderschap

Bessel van der Kolk beschrijft hoe ervaringen in de jeugd het zenuwstelsel vormgeven. Het autonome zenuwstelsel speelt hierin een centrale rol. Wanneer een kind zich herhaaldelijk onveilig voelt, blijft het lichaam langdurig in een toestand van verhoogde paraatheid. De hersenen en het zenuwstelsel leren als het ware dat voortdurende alertheid nodig is om verbinding of bescherming te behouden. Dit leidt tot patronen waarin het sympathische zenuwstelsel vaker geactiveerd wordt. Dat deel van het zenuwstelsel zorgt ervoor dat je in een situatie van spanning automatisch in een vecht- of vluchtreactie schiet: je hartslag versnelt, je spieren spannen zich aan en je aandacht vernauwt.

Als de spanning nog groter of langduriger wordt, kan juist het andere systeem actief worden: het dorsale deel van de nervus vagus. Dit mechanisme werkt als een soort noodrem en brengt het lichaam in een toestand van bevriezing of terugtrekking. Mensen ervaren dan emotionele afsluiting, gevoelloosheid of passiviteit.

Deze reacties zijn niet bewust gekozen, maar ontstaan automatisch als bescherming. Later, in relaties, en dus ook in organisaties wanneer er samengewerkt moet worden, kleuren deze automatische processen hoe iemand reageert op hiërarchie, conflicten of onzekerheid. Een medewerker kan bijvoorbeeld op een kritische opmerking reageren met de neiging zich te verdedigen, terug te trekken of juist controle te nemen, zonder zich daarvan bewust te zijn.

Ook andere patronen, zoals pleasen, vermijden, perfectionisme, besluiteloosheid of een sterke behoefte aan controle en duidelijkheid, kunnen voortkomen uit dezelfde fysiologische processen. Dit soort reacties zijn geen bewuste strategieën, maar automatische aanpassingen die ooit nodig waren om spanning of onzekerheid te hanteren. Het autonome zenuwstelsel stuurt deze mechanismen vaak aan zonder dat mensen zich daar volledig van bewust zijn. Zo ontstaan gedragspatronen die in werksituaties soms onbegrijpelijk of disproportioneel lijken, maar in feite een weerspiegeling zijn van wat iemand vroeg heeft geleerd om veiligheid te waarborgen.

Polyvagaaltheorie: veiligheid als basis voor professionele relaties

De polyvagaaltheorie van Stephen Porges biedt een aanvullend kader om deze processen te begrijpen. Deze theorie beschrijft hoe het zenuwstelsel voortdurend inschat of een situatie veilig of bedreigend is. Wanneer het systeem veiligheid ervaart, wordt de ventrale vagus actief. Dit deel van het zenuwstelsel ondersteunt rust, sociale betrokkenheid en verbondenheid. Mensen zijn dan in staat open te communiceren, nieuwsgierig te blijven en contact te onderhouden, zelfs als iets spannend is. Dit is ook de toestand waarin een team werkelijk kan leren, zich ontwikkelen en nieuwe ervaringen op een constructieve manier kan integreren.

Wanneer het zenuwstelsel daarentegen gevaar signaleert, ontstaat sympathische activatie: het lichaam bereidt zich voor om te vechten of te vluchten. In teams kan dit leiden tot snelle oordelen, dominantie of juist terugtrekking uit gesprekken. Als de dreiging overweldigend wordt, kan het systeem overschakelen naar de dorsale vagus. Dit resulteert in een toestand van bevriezing, emotionele afsluiting en verlies van initiatief. Medewerkers die langdurig in deze toestand functioneren, raken vaak vervreemd van hun werk en van hun collega’s.

Deze automatische fysiologische reacties hebben een directe invloed op samenwerking en op hoe organisatiecultuur zich ontwikkelt. Leiders die hun eigen zenuwstelsel leren reguleren, kunnen dit proces temperen en ruimte creëren voor vertrouwen, gezamenlijke reflectie en constructief contact.

Zelfregulatie als sleutel tot volwassen leiderschap

Zelfregulatie verwijst naar het vermogen om spanning in het eigen lichaam en zenuwstelsel op te merken en bewust tot rust te brengen. Dit is geen abstract concept, maar een vaardigheid die direct zichtbaar wordt in gedrag. Leiders die hun eigen autonome reacties herkennen en reguleren, blijven in staat om helder waar te nemen en met kalmte richting te geven. Zij vormen een stabiel referentiepunt in situaties van druk, verandering of onzekerheid.

Wanneer een leider zijn zenuwstelsel kan reguleren, heeft dat een direct effect op medewerkers. Onderzoek naar fysiologische synchronie laat zien dat hartslag, ademhaling en spierspanning in teams onbewust op elkaar worden afgestemd. Een leidinggevende die zelf spanning vasthoudt, zal bij anderen juist meer alertheid of terugtrekking activeren. Een leider die in staat is om zelf kalm en aanwezig te blijven, nodigt het team uit om dezelfde houding aan te nemen.

Deze effecten maken duidelijk waarom zelfregulatie een cruciale bouwsteen is in leiderschapsontwikkeling, teamcoaching en organisatiecultuur. Het vermogen spanning te dragen zonder onmiddellijk in overleving te schieten, maakt de weg vrij voor dialoog en gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Overlevingsstrategieën in teams en de impact op samenwerking

De manier waarop mensen reageren op stress of onzekerheid wordt voor een groot deel gevormd door wat zij in hun jeugd geleerd hebben over nabijheid, grenzen en autonomie. Bowlby noemde dit interne werkmodellen: diepgewortelde overtuigingen over hoe relaties werken.

In een organisatie uit dit zich vaak in patronen die medewerkers en leidinggevenden zelf maar beperkt doorzien. Sommigen reageren op spanning met voortdurende aanpassing en bevestiging zoeken. Anderen neigen tot afstand nemen of zich onzichtbaar maken. Weer anderen reageren door controle te nemen en taken of beslissingen naar zich toe te trekken.

Als leidinggevenden deze reflexen niet herkennen, bestaat het risico dat zij onbewust bijdragen aan dezelfde dynamiek. Bijvoorbeeld door kritiek persoonlijk op te vatten en terug te vallen op autoritair gedrag, of juist door conflict te vermijden en verantwoordelijkheid weg te schuiven.

Op termijn versterkt dit patronen in de organisatiecultuur waarin wantrouwen, vermijding of afhankelijkheid dominant worden. Medewerkers leren dat spanning niet bespreekbaar is, waardoor innovatie en eigenaarschap belemmerd raken.

De ontwikkelingsfasen van teams en leiderschap

Een systeem perspectief helpt om deze dynamieken beter te begrijpen. In haar werk over teamontwikkeling beschreef Yvonne Agazarian hoe groepen een proces van fasen doorlopen. De eerste fase is de afhankelijkheidsfase, waarin teamleden vooral behoefte hebben aan zekerheid en richting. Initiatief nemen voelt nog kwetsbaar.

Wanneer het vertrouwen toeneemt, ontstaat de tegen- of vluchtfase. Hierin groeit de behoefte aan autonomie en onderscheid, wat zich uit in kritische opmerkingen, subgroepvorming of terugtrekking. Deze fase is vaak ongemakkelijk, maar noodzakelijk om tot meer volwassen samenwerking te komen.

In de integratiefase leert het team verschillen te bespreken en te verdragen. Er ontstaat een klimaat waarin wederzijds begrip en gezamenlijke verantwoordelijkheid kunnen groeien. Pas daarna ontwikkelt zich de taakfase, waarin teams zelfstandiger functioneren en ruimte ontstaat voor innovatie en duurzame resultaten.

Een belangrijk kenmerk van deze fasen is dat teams bij spanning of verandering gemakkelijk terugvallen in eerdere fases. Leiderschap vraagt het vermogen om deze regressie te herkennen, spanning te dragen en het team stap voor stap te begeleiden richting meer volwassen samenwerking.

Organisatiecultuur als ruimte voor groei en integratie

Hoewel deze patronen diep verankerd zijn, kunnen organisaties met voldoende stabiliteit, veiligheid en zelfbewust leiderschap uitgroeien tot omgevingen waarin oude overlevingsstrategieën niet langer leidend hoeven te zijn. Wanneer leiders in staat zijn zelfregulatie te ontwikkelen en patronen te benoemen zonder oordeel, ontstaat ruimte voor verwerking en integratie van eerdere ervaringen.

In zo’n cultuur voelen medewerkers zich veiliger om verantwoordelijkheid te nemen, initiatief te tonen en spanning bespreekbaar te maken. Dit proces vraagt tijd, herhaling en een gedeeld bewustzijn dat regressie geen mislukking is, maar een normaal onderdeel van ontwikkeling.

Zelfregulatie in leiderschap is daarom een fundament, geen bijzaak. Het is de basis waarop emotionele volwassenheid en een gezonde organisatiecultuur kunnen groeien.

Conclusie

Relationele patronen in samenwerking en leiderschap. Organisatiecultuur, leiderschap en teamcoaching, ze raken aan de diepste lagen van menselijk functioneren. Vroegkinderlijke ervaringen, intergenerationele invloeden en automatische reacties van het zenuwstelsel bepalen in hoge mate hoe samenwerking vorm krijgt.

Wie oog krijgt voor de invloed van vroege relationele patronen op samenwerking en leiderschap, kan ruimte creëren voor volwassen samenwerking en groei. Dit vraagt de moed om eigen patronen te onderzoeken en spanning in zichzelf te reguleren, creëert een voedingsbodem voor innovatie, vertrouwen en duurzame groei. Bewust leiderschap begint bij het ontwikkelen van zelfregulatie en het herkennen van de eigen dynamiek die zich telkens herhaalt. Pas wanneer leiders het vermogen ontwikkelen hun eigen patroon te doorzien en zich ervan los te maken, kunnen zij ook de stabiliteit bieden die nodig is om niet automatisch in collectieve reacties mee te gaan.

Benieuwd wat ik te bieden heb?

Als je benieuwd bent hoe deze inzichten kunnen helpen om samenwerking en leiderschap in jouw organisatie verder te ontwikkelen, nodig ik je van harte uit om vrijblijvend contact op te nemen.

Natasja Theunissen
× Hoe kan ik je helpen?